1 Samuel 15

94) alle kloeke mannen,

Hebreeuws, alle zonen der kloekheid, of, der sterkte.

1) heb bezocht,

Dat is, onderzocht, overdacht, gemerkt. Anders, Ik zal zekerlijk bezoeken. Alsof God sprak van het toekomende als van hetgeen geschied is.

2) verban alles,

Dat is, roei geheellijk uit, en dood al wat leven heeft.

3) Telaim,

Dat is, in het veld bij de stad Tela‹m, gelegen in den stam van Juda, die Joz. 15:24 Thelem genoemd wordt.

Jos 15.24
4) de stad Amalek kwam,

Versta dit, •f van de eerste stad der Amalekieten, waar Saul voor gekomen is; •f van de hoofdstad, waar vermoedelijk de koning woonde; •f stad voor steden, want de Amalekieten bewoonden meer dan ‚‚n stad.

5) Gaat weg,

Deze korte afgebroken manier van spreken betekent dat zij zich moesten haasten in het opbreken. Zie dergelijke manier van spreken, Gen. 18:6.

Ge 18.6

6) opdat ik u met hen niet wegruime;

Dat is, dat ik u niet van gelijke doe als ik hun doen zal.

7) gij hebt barmhartigheid gedaan

Dat is eigenlijk te verstaan van Jethro den Keniet, Mozes' schoonvader, van wien de Kenieten afkomstig waren.

8) Havila af,

Een land in Arabi‰ gelegen. Zie Gen. 2:11.

Ge 2.11

9) Sur,

Dit is de landpale van Arabi‰ tegen Egypte. Zie Gen. 16:7, en Gen. 25:18. Daar wordt ook Exod. 15:22 van de woestijn Sur gesproken.

Ge 16.7 25.18 Ex 15.22
10) Agag,

Men meent dat dit een algemene naam van alle koningen der Amalekieten geweest is, gelijk Farao van de koningen van Egypte, en Abimelech van de koningen te Gerar.

11) verschoonde Agag,

Dit had God verboden, 1 Sam. 15:3.

1Sa 15.3

12) naast [beste],

Dat is, de middelmatige. Anders, de gemeste.

13) de lammeren,

Anders, leiders van het vee. Anders, belhamels.

14) verdwijnende was,

Hebreeuws, dat smolt; dat is, dat in zichzelven verging en als versmolt.

15) Het berouwt Mij,

Dit is een menselijke manier van spreken. Zie de aantekeningen Gen. 6:6, ook onder, 1 Sam. 15:35. Zodat hiermede niet strijdt hetgeen onder, 1 Sam. 15:29, gezegd wordt.

Ge 6.6 1Sa 15.35,29

16) Mijn woorden

Dat is, hij heeft mijn bevelbij hem geen kracht laten vinden, dat hij het getrouwelijk zou uitgevoerd hebben. Vergelijk Deut. 27:26.

De 27.26

17) Toen

Hij ontstak over Saul, omdat hij Gods bevel niet had uitgericht.

18) ontstak Samuel,

Te weten, met droefheid en toorn.

19) hij riep tot den HEERE den gansen nacht.

Samuel bad den Heere voor Saul, dat Hij hem van het koninkrijk niet verstoten zou, maar God heeft dit gebed van Samuel niet verhoord, gelijk af te nemen is onder, 1 Sam. 15:23,26,28.

1Sa 15.23,26,28
20) geboodschapt,

Anders, de weet gedaan.

21) Karmel gekomen,

Een stad en berg in den stam van Juda, die gelegen was op den weg, waar men uit der Amalekieten land naar Juda komt, Joz. 15:55, zeer vruchtbaar in weiden en andere vruchten. Er is een ander Karmel in den stam Issaschar, 1 Kon. 18:19.

Jos 15.55 1Ki 18.19

22) een pilaar gesteld;

Hebreeuws, een hand; dat is, een gedenkteken, misschien in de gedaante van een hand, ter gedachtenis dat hij de vijanden met de hand geslagen en overwonnen heeft. Zie dergelijk 2 Sam. 18:18. Anders, en had een plaats verordineerd; te weten, om zijn heir te verversen en te overzien, en om den buit uit te delen.

2Sa 18.18
23) bevestigd.

Zie boven, 1 Sam. 15:11.

1Sa 15.11
24) beste schapen en runderen verschoond,

Zie boven, 1 Sam. 15:9.

1Sa 15.9

25) het overige hebben wij verbannen.

Zie boven, 1 Sam. 15:8.

1Sa 15.8
26) toen gij klein waart in uw ogen,

Dat is, toen gij uzelven klein en gering achttet. Zie boven, 1 Sam. 9:21.

1Sa 9.21

27) gezalfd heeft?

Te weten, door mij.

28) op den weg gezonden,

Dat is, op dezen aanslag en krijgstocht tegen de Amalekieten; alzo ook 1 Sam. 15:20.

1Sa 15.20

29) de zondaars,

Dat is de grote zondaars, uitmuntende in zonden en boosheid boven anderen. Vergelijk Gen. 13:13; Ps. 1:1; Matth. 9:10, en Matth. 11:19; Joh. 9:24,31.

Ge 13.13 Ps 1.1 Mt 9.10 11.19 Joh 9.24,31
30) maar zijt tot den roof gevlogen,

Zie de aantekeningen 1 Sam. 25:14.

1Sa 25.14
31) Het volk nu heeft genomen

Alsof hij zeide: Niet ik, maar het volk, dat ik vreesde, 1 Sam. 15:24, heeft van den buit genomen.

1Sa 15.24

32) het voornaamste van het verbannene,

Hebreeuws, de eerstelingen.

33) is een zonde der toverij,

Dat is, zo groot een zonde als de toverij is.

34) afgoderij

Het Hebreeuwse woord betekent ijdelheid, leugen, ongerechtigheid, en somwijlen moeite, arbeid; idem een afgod en afgodendienst, alzo genoemd omdat de afgodendienaars in het plegen van hun afgodische superstiti‰n veel moeiten en arbeid doen, hetwelk toch al ijdelheden zijn, die niet te beduiden hebben.

35) beeldendienst.

Hebreeuws, terafim. Zie de aantekeningen Gen. 31:19.

Ge 31.19
36) bevel en uw woorden overtreden heb;

Hebreeuws, mond; dat is, hetgeen God door uw mond gesproken heeft.

37) hij

Te weten, Saul.

38) slip van zijn mantel

Hebreeuws, een vleugel; dat is, slip, of pand, bij welke Saul den profeet Samuel wilde vasthouden.

39) zij scheurde.

Te weten, de slip, of, [hij], te weten, de mantel.

40) Overwinning van Isra‰l is,

Dat is, God de Heere, die voor Isra‰l strijdt en zijn vijanden overwint. Anders, de eeuwigheid Isra‰ls; dat is, de eeuwige overanderlijke God. Anders, de sterkte Isra‰ls.

41) berouwt Hem niet;

Zie de aantekeningen Gen. 6:6.

Ge 6.6
42) voor de oudsten mijns volks,

Of, in tegenwoordigheid van de oudsten.

43) keerde Samuel wederom Saul na;

Te weten, om de koninklijke waardigheid in het bijwezen en in het aanzien des volks te eren.

44) weeldelijk;

Of, sierlijk, delikatelijk, tederlijk. Dit kan verstaan worden van zijn zachte en sierlijke klederen, die hij mag aangedaan hebben, om alzo met een statelijk aanzien tot den profeet te gaan.

45) zeide:

Dat is, dacht bij zichzelven, of hij zeide dit tot zijn dienaars of de omstanders.

46) Voorwaar,

Alsof hij zeide: Nu merk ik wel dat ik niet gedood zal worden, gelijk ik tot nu toe gevreesd heb, dewijl ik tot een profeet gebracht word, verlost zijnde uit de handen eens gewapenden konings.

47) Toen hieuw Samuel Agag in stukken,

Zie dergelijk exempel in den profeet Elia, 1 Kon. 18:40, en 2 Kon. 1:10,12. Deze profeten zijn hiertoe bewogen door een inwendige roering en ingeving Gods, zodat dit door een iegelijk niet mag nagevolgd worden, wiens beroeping het eigenlijk niet is het zwaard der justitie te gebruiken.

1Ki 18.40 2Ki 1.10,12
48) zag Saul niet meer

Anders, en bezocht Saul niet meer; te weten, om hem te onderrichten aangaande de regering des koninkrijks, of om God voor hem te vragen. Anderszins heeft Samuel Saul onverhoeds gezien te Najoth in Rama, onder, 1 Sam. 19:24. Zien voor bezoeken staat ook 2 Kon. 8:29, en elders meer.

1Sa 19.24 2Ki 8.29

49) tot den dag zijns doods toe;

Denzelven daarmede ingerekend. Hij wil zeggen dat hij hem nooit weder bezocht heeft.

50) evenwel droeg Samuel leed om Saul;

Samuel heeft zijn levenlang over Saul geen leed gedragen, maar zolang, totdat het hem van God verboden was, en het hem van den Heere bevolen was David tot koning over Isra‰l te zalven, gelijk te zien is onder, 1 Sam. 16:1.

1Sa 16.1
Copyright information for DutKant